Spawn – 3

Oktober 2018

‘Ben je al eens klaar met gamen?’ Iris doft haar hoofdkussen op.

Rob ligt naast haar met de handheld. ‘Hmm?’ vraagt hij afwezig. ‘Even wat typen…’

Iris zucht. Ze is niet eens echt boos op hem. Even in een game duiken is zijn uitweg van alle ellende. Ze gunt het hem.

Ze draait zich van hem weg. Even later voelt ze een arm om zich heen en een kus in haar nek. ‘Geen zorgen. Je bent altijd nog belangrijker dan een spelletje.’

De woorden raken haar onverwacht. Ze slikt en denkt aan hun gesprek van een week geleden. ‘Beloof me,’ had Rob gezegd, ‘dat je ook weer gaat spelen. Ook als ik… Of juist…’ De onuitgesproken woorden bleven in de lucht hangen. Ze kan ze zelfs nu, na een week, nog in de kamer voelen. In een poging ergens anders aan te denken gaat ze in gedachten terug naar haar ‘aanzoek’. Ze had berichten in Harvest Moon verstopt die Rob kon vinden. Elk bericht had maar één woord. In de goede volgorde spelde het ‘wil je verkering met mij?’ Misschien wat kinderachtig, maar Robs ogen straalden al toen hij het eerste bericht vond. ‘Jij bent mijn droomvrouw,’ had hij gezegd, en zei dat hij nu wel alles uit de kast moest trekken om later een huwelijksaanzoek te doen. ‘Want dan is het mijn beurt, jij bent nu al geweest.’

Iris kruipt dichter tegen Rob aan. ‘Ik hou van jou,’ fluistert ze, zoals elke avond. Hij reageert niet. Iris draait zich om en kijkt hem aan. Zijn ogen zijn gesloten; hij is sinds een paar dagen zo moe. Automatisch voelt ze in zijn nek. Zijn hartslag stelt haar altijd gerust. Iris verplaatst haar vingers. En nog een keer. Niet te hard drukken, had de dokter gezegd, maar ze voelt niets. Paniek maakt zich van haar meester.

‘Nee,’ zegt ze, haar stem hees. ‘Nee. Niet nu. Niet nu! Rob!’

Haar lichaam is kalmer dan zijzelf. Met wijs- en middelvinger controleert ze opnieuw zijn hartslag terwijl ze met haar andere hand haar telefoon pakt en het alarmnummer belt. Haar stem klinkt beheerst als ze haar adres opgeeft en de situatie uitlegt.

Iris heeft nauwelijks door dat een ambulancemedewerker de voordeur openbreekt terwijl zij Robs hart weer op gang probeert te brengen. Een-twee-drie… blazen. De man en vrouw in ambulancekleding duwen haar met zachte, dwingende handen opzij. Ze herhalen wat zij al sinds het bellen van 112 aan het doen is.

Dit is niet echt. Zo meteen word ik wakker.

Ze nemen hem mee. Iris trekt de doek van zijn gezicht alsof het nog niet te laat is. Ze drukt een kus op zijn lippen. In haar nachtmerriestand doorleeft ze een kwartier later de woorden van het ziekenhuispersoneel. De condoleances van de arts. De vraag of ze iemand kunnen bellen. Of ze vanavond niet alleen is. Maar als Rob er niet bij kan zijn, dan hoeft ze verder niemand. Zonder antwoord te geven op verdere vragen vertrekt Iris uit het ziekenhuis. Thuis legt ze de lijst met te informeren mensen aan de kant en bij de tv trekt ze alle consolekabels los. Uit de lades verzamelt ze de spelverpakkingen. In de meterkast vindt ze een paar platte verhuisdozen. Eén ervan vouwt ze open en neemt ze mee naar de woonkamer. Ze werpt één laatste blik op de consoles en spellen voordat ze de verhuisdoos met een resoluut gebaar dichtslaat. De belofte – de laatste die ze hem deed – knaagt aan haar. Maar ze kan het niet, niet zonder Rob. Ze wil niets zien wat aan hem doet denken. Het voelt alsof de rouw haar van binnenuit verteert.

En dan voelt ze opeens de eerste schop van de baby.

Lees verder:

12 – 3 – 4